Maarten van der Graaff: ongeneeslijk origineel, altijd verrassend

door joost

Een fascinerend boek, het onlangs verschenen Wormen en engelen van de in 1987 geboren Maarten van der Graaff. Lange tijd was de relatie tussen religie en literatuur in Nederland conflictueus. De dominees en de priesters waren tegen de schrijvers, en omgekeerd (uitzonderingen daargelaten). Van der Graaff laat die controverses achter zich. Hij kiest noch voor de ene, noch voor de andere ‘partij’. Hij weet het zo precies niet meer. ‘Ik ben een van deze mensen. Ik lijk niet op deze mensen. Deze mensen zijn niet zoals ik denk dat ze zijn. Wat ik over hen zeg is eenzijdig. Ik begrijp hen niet. Ik lijk op deze mensen. Deze mensen waren er eerder dan ik. Voor jij bestond, bestonden deze mensen.’

Het gaat hem om de mensen. En het gaat hem om de ervaringen waarop het verschijnsel ‘religie’ een antwoord is. In het bijzonder, zo blijkt verderop, die van de dichtstbij komende dood. Zonder op enige bekende of voorspelbare lijn uit te komen. Van der Graaffs boek is een roman, maar bevat, zoals in meer romans van deze tijd het geval is, essay-achtige en informatieve passages, bijv. over de bijbel, over fundamentalisme, over de religieuze filosofe Simone Weil. Hij wil begrijpen en ‘openbaar maken’. En hij schrijft met een onnavolgbare geestigheid.

[toon_gerelateerd id=”13980″]

De roman is, evenals de dichtbundels van Maarten van der Graaff, waarvoor hij belangrijke poëzieprijzen ontving, met groot enthousiasme ontvangen. De recensenten van de Groene Amsterdammer, de Volkskrant, NRC-Handelsblad reageerden zeer positief. Wat hen allen opvalt, is de in de literaire wereld nieuwe, constructieve omgang met het verschijnsel religie – en met de idealen die daarmee verbonden zijn. ‘Zo leeg als kreten als ‘verbinding’ en ‘solidariteit’ kunnen klinken, zo vol met betekenis laadt Van der Graaff ze, en dat maakt zijn roman tot een fascinerende, dwarse en overtuigende ode aan precies die begrippen.’ (NRC, 8 september).

Maarten van der Graaff studeerde religie- en literatuurwetenschap aan de Universiteit Utrecht en was gedurende een aantal jaren mijn student-assistent. Hij was een opvallende student en schreef mooie scripties over Reve, Kopland en Pessoa. Maar pas in zijn creatieve literaire werk heeft hij zich laten zien als degene die hij is: ongeneeslijk origineel, telkens verrassend door de nieuwe vormen die hij ontwikkelt. Hij is, zoals ook uit zijn roman blijkt, afkomstig van het streng-protestantse Goeree-Overflakkee, maar had zich al toen hij met zijn studie begon, daarvan goeddeels losgemaakt. Tegelijkertijd moest hij weinig hebben van polemische bevrijdingsverhalen als die van Maarten ’t Hart. Religieuze en filosofische vragen intrigeren hem – op een ongebonden, niet door tradities ingekapselde manier. Datzelfde geldt voor de ik-figuur in zijn roman, die zich afvraagt: ‘Hoe moet ik waarde hechten aan mijn afvallig zijn? Nu ik me heb afgekeerd van God, wil ik weten waarnaar ik me toekeer.’ Niet de kritiek, maar de zelfondervraging komt hier centraal te staan.

 

Geplaatst door Jelte Nieuwenhuis op dinsdag 26 september 2017

 

gepubliceerd op 27 september 2017